Wij gaan naar Calais en nemen mee

Er was al lekker veel volk in Antwerpen op de afgesproken parking. De sfeer zat er direct in.

Na een korte briefing vertrokken we richting Oostende, zoveel mogelijk in karavaan. In Oostende aangekomen verdriedubbelde onze groep vrijwilligers en kwamen er ook mensen van Leuven, Gent en zelfs Nederland zich aansluiten. Er heerste een heel gemoedelijke sfeer, maar hier en daar ook wat spanning: wat zou er gebeuren? Wat moeten we verwachten?

Na een snelle lunch was het dan eindelijk zover: de laatste briefing.

Het konvooi met tientallen auto’s, bestelwagens en kleine vrachtwagens vertrok naar Calais. Aangekomen in Les Attaques parkeerden we allemaal op de parking van het dorpsplein. Ahzo, dat was blijkbaar niet de sorteer-plaats, dus vroegen we de weg aan buurtbewoners naar het Emmaüs-bedrijf. Even later werd het een krioelen van auto’s, vrachtwagens, containers en heel veel helpende handen. Alles was mooi voorzien, ingedeeld en werd concreet aangepakt. In mum van tijd waren alle grote vrachtwagens geladen en auto’s uitgeladen. Groepen mensen maakten persoonlijke pakketjes met hygiëne-producten, schoenen werden op maat gesorteerd, mensen vormden een levende ketting om spullen door te geven en in de vrachtwagens te laden. Wat een solidariteit. Frans, Nederlands, Engels door elkaar. Iedereen hielp elkaar. Iedereen stak de handen uit de mouwen. Geen gemopper, alleen hard werken, veel glimlachen en soms eens heel goed lachen 😄

Met een lege auto reden we richting het stadion van Calais. Daar stond een grote container uit Lokeren te wachten. Een van hun meerijdende wagens zat propvol voedselpakketten die in onze auto werden ingeladen. De container-vrachtwagen reed daarna naar het opslagdepot voor verdere instructies en wij reden nu eindelijk naar “The Jungle”. Het werd opeens heel stil in de auto: we waren wat gespannen over wat er nu zou gebeuren. Nu kwam de echte confrontatie.

Naar Rue des Dunes. Toen we de afrit namen van de snelweg kregen we al gauw twee bewapende politie-agenten in de mot. Die zagen er niet bepaald blij uit en waren allesbehalve vriendelijk. Voor het kamp was het een chaos aan slecht geparkeerde auto’s en bestelwagens met overal vluchtelingen die probeerden zo snel mogelijk bij je bagage te komen. Er werd gerend van auto naar auto, van zodra je binnen reed. Mensen vielen over elkaar, maar in tegenstelling tot wat de nieuwsberichten je vertellen, werden deze mensen steeds overeind geholpen en ondersteund en was er geen sprake van dreiging en geweld. De enige agressiviteit kwam van de politie, maar zeker niet van de vluchtelingen en hulpverleners.

Onder begeleiding van een vriendelijke Britse vrijwilliger, die de auto’s nauwlettend in de gaten hield, konden we eindelijk parkeren. We bleven even zitten, terwijl een grote groep vluchtelingen rond en tegen onze auto kwamen staan. We overlegden dat we rustig zouden uitstappen, de deuren op slot zouden doen en dan de koffer zouden openen. Vluchtelingen probeerden al de zijdeuren te openen die ik net op tijd op slot kreeg. Toen de koffer open ging beseften we nauwelijks wat ons overkwam: binnen 15 seconden was de koffer leeg. Vluchtelingen grabbelden alles wat ze maar konden vastnemen en renden weg. Er werd geduwd en getrokken, maar alles verliep zonder geweld en zonder dreiging. Een man met een één been viel bijna, maar werd door een andere vluchteling onmiddellijk recht geholpen. Ik ondersteunde hem, samen met de andere vluchteling om terug de stoep op te geraken. Hij lachte me vriendelijk toe, maar had geen voedselpakket kunnen bemachtigen helaas.

Later begrepen we dat deze ingang de slechtste plaats was om spullen te verdelen. De politie hitste de vluchtelingen op en had geen vriendelijk woord voor de vrijwilligers. In hun ogen waren we niet welkom, net zoals de vluchtelingen zelf niet welkom zijn daar.

Onze auto was volledig leeg en dus trokken we “The Jungle” in. Het eerste wat ik zag waren tenten en geïmproviseerde hutjes, her en der verspreid tussen massa’s afval en heel veel grote plassen water. Het rook er naar vuilnis en hier en daar naar gekookt eten, alsof je met je neus naast een vuilniskar liep die langs een restaurant rijdt waar lekkere gerechten werden gekookt. Er waren ook kleine winkeltjes en bars waar spullen werden verkocht. We kwamen vooral mannen tegen, uit Eritrea, Soedan, Syrië, Afghanistan en Irak. Toch bleken de verschillende volksgroepen niet onder elkaar te leven maar in verschillende aparte groepen per nationaliteit.
Er waren ook vrouwen hier en daar en af en toe een kind (alleen jongetjes, van ergens tussen de 11 en 16 jaar).

Overal werden we hartelijk onthaald. Elke voorbijganger riep “hello” en “hi” en “good day” en “how are you”. Hier en daar een “Salaam” en een “Salaam Aleikum”. De mannen staken hun hand op, wuifden, schudden ons de hand, sloegen ons op de schouder. Ze boden ons onmiddellijk een stoel aan en wilden met de meisjes (incl. mezelf) op de foto.

Iets voorbij de ingang stond een rij van een 10-tal mobiele toiletten. Een deur opentrekken was pure horror: de bakken waren boordevol of overgelopen. In een toilet heb ik toch al rechtstaand geplast, het was dringend. Verder in het kamp zagen we houten toiletten: een grote container met bovenop houten hokjes met daarin een gat, zoals een Frans toilet, maar dan zonder stromend water. Nergens elektriciteit. Alleen vuurtjes, BBQ’s binnenshuis met kleine schoorsteentjes (wat een rook in die hutjes) en gasbranders om te koken. Water komt uit een paar slangen met enkele kraantjes, gewoon op het zand en in het stof, waar natuurlijk veel modder wordt gevormd.
Ze hebben duidelijk onlangs zware regen gehad, want veel tenten waren ondergelopen. De plassen waren eerder vijvers en meertjes.

Halverwege de ‘hoofdstraat’ in het kamp kwamen we bij een voedselbedeling. Een rij van een 100-tal vluchtelingen (of meer) stonden netjes aan te schuiven. Het was hallucinant om te zien. Aan de ingang werden vrachtwagens en auto’s overrompeld en leeg gehaald, en hier stonden ze mooi aan te schuiven. Er werd weer veel gelachen en gegroet. Even verder hoorden we gejuich want tussen de vrachtwagens met voedselbedeling werd er vriendschappelijk gevoetbald. De vrouwen stonden hartelijk mee te lachen met de fratsen van de jonge mannen tijdens het voetbalspel. Opeens werd nog luider gelachen: twee vrouwen hadden elk een fiets bemachtigd en probeerden zich te herinneren hoe ze die tweewielers moesten besturen. Iedereen sprong lachend uit de weg terwijl de vrouwen heel wiebelend en gillend probeerden vooruit te komen.

Toen de eerste vrachtwagen leeg was begonnen de vluchtelingen spontaan te applaudisseren als dank voor de hulp. Daar raakten we aan de praat met een Syriër die zijn vrouw en kinderen had moeten achterlaten. Hij was reeds in Engeland geweest en had daar enkele jaren gewerkt, maar toen hij terugkeerde naar Syrië om zijn leven daar verder te zetten brak de oorlog uit en moest hij vluchten. Zijn plan was om terug naar Engeland te keren zodat hij van daaruit zijn familie zou kunnen laten overkomen, maar hij strandde, net zoals iedereen, in het kamp in Calais. Hij heeft nog geprobeerd om de Eurotunnel over te steken met een trein, maar is daarbij gewond geraakt. Zijn ziekenhuisbandje hing nog om zijn pols.

We lieten hem zijn frustraties uiten en luisterden naar zijn verhaal. Ik kreeg het heel moeilijk, want het verhaal was zo schrijnend en we konden deze man niet helpen in zijn queeste. Hij heeft niets nodig, zei hij, desnoods kon hij 10 dagen met nauwelijks te eten. Zijn wens was dat hij ergens zijn vingerafdrukken kon zetten (en dus papieren kon krijgen) zodat hij kon zorgen dat zijn familie veilig was. De angst dat zijn familie iets overkomt, terwijl hij in Europa zit, was duidelijk heel hoog. Een jaar wachten, wat op dat moment de standaard was om asiel te kunnen krijgen, leek voor hem pure hel, want misschien was zijn familie tegen dan al dood. Hij vertelde ons over de moorden die werden gepleegd in Syrië en hoe mensen daar in pure onzekerheid leven. Hij heeft nog liever een oorlogsbom op zijn hoofd, als Allah zo over zijn leven beslist, dan dat hij in deze onzekerheid moet leven, huilde hij. Hij denkt er zelfs over na om zichzelf van het leven te benemen als hij zijn familie niet in veiligheid krijgt.

Wij stonden daar te luisteren en wisten ons bijna geen houding. Luisteren was het enige wat we konden doen. Hij zou proberen naar Brussel te komen, zei hij, en wij beloofden hem daar te gaan opzoeken, omdat we zeer regelmatig in Brussel zullen zijn. De vraag is of we hem ooit nog terug zullen zien.

Omdat het intussen al wat later werd en we nauwelijks nog Vlaamse vrijwilligers tegen kwamen besloten we eerst de auto uit de parkeerplaats weg te halen en naar de achterkant van het kamp te brengen. Daar stonden heel wat Belgische wagens geparkeerd en leek het ook een pak rustiger. Terug aan de grote ingang aangekomen zagen we hoe een van onze vrachtwagens boordevol slaapgerief en matrassen, die we hadden helpen inladen aan de opslagplaats, klaarstond om te lossen. Er stonden zeker een 200-tal vluchtelingen aan de vrachtwagen klaar. Dat was niet te doen. Later hoorden we dat het lossen niet was gelukt. De kans dat mensen elkaar zouden vertrappelen was te groot. De vrachtwagen kwamen we later terug tegen aan de achterkant van het kamp waar het een pak rustiger was. Politie schreeuwde bevelen door de luidsprekers naar de vrijwilligers om hun auto’s uit de weg te houden. Wederom: zeer onvriendelijk, op het randje agressief.

Toen we de auto gingen verplaatsen kwamen we nog een deel van ons hulpkonvooi tegen aan het kleine Esso-station wat verderop. Daar stonden vluchtelingen keurig in de rij aan te schuiven voor schoenen. “Only small shoes available”, riep een van de vrijwilligers. “Big feet, no good, small feet, good.” De grote maten waren al allemaal uitgedeeld, alleen de kleinere maten waren nog beschikbaar. “Thank you”, hoorden we overal roepen. De vluchtelingen waren dankbaar, lachten en zij die geen kleine maten konden dragen maakten plaats voor andere vluchtelingen die dat wel konden.

We reden verder. Het was even zoeken om de achterkant terug te vinden, maar uiteindelijk lukte het ons. Nu weten we hoe we de volgende keer het kamp konden bereiken zonder overrompeld te worden.

Op weg naar het kamp kwamen we langs het schooltje. Daar maakten we kennis met Chris die zich engageerde om het schooltje mee te helpen runnen. Er werden Franse lessen gegeven, vooral voor de volwassen mannen. Er waren ook muziek- en kunstklassen. Een bord met uurrooster hing naast de ingang. Het piepkleine hutje stond boordevol stoelen en banken, dicht op elkaar gepakt. Een krijtbord hing vooraan. Chris noteerde onze gegevens zodat wij voor licht kunnen zorgen, want een klein raam in de hut, gemaakt door een vluchteling met wie we daarna hartelijk kennis maakten, was niet voldoende. Ze hebben ook nog veel schriften en pennen nodig. Chris bewees het: pas na de 6de pen te nemen vond ze eindelijk eentje die schreef. Ik liet spontaan mijn balpennen achter die ik nog in mijn rugzak had zitten. Hier konden we voor hulp alvast mijn schoonvader, Guido, inschakelen, die leraar lager onderwijs is 🙂

Daarna passeerden we de mannen van “ART in the Jungle”. Ze waren net op doeken aan het schilderen. Eerst dachten ze dat wij Britten waren, omdat we Engels spraken, en kregen een wat afstandelijkere houding, maar toen ze hoorden dat we uit België kwamen en we overschakelden op Frans, mochten we opeens wel hun foto nemen en rondkijken waar we maar wilden. Ze hadden het niet zo op Britten, wat ook wel normaal is, gezien dit net de reden is waarom ze gestrand zijn in Calais: ze mogen Groot-Brittannië niet binnen. Op een bord op de grond stond een mooie slogan geschilderd: “Ici on vend du vaccin contre le racisme”. Daar draaide deze kunst ook rond: wij zijn één volk op één aarde, allemaal samen, geen grenzen.

Even later kwamen we onze vrienden, die op de achterbank mee hadden gereden, terug tegen. Zij hadden intussen kennis gemaakt met een groep Soedanezen. Taha, een 30’er, verwelkomde ons in hun kleine kamp. Daar stonden enkele oude zetels waar we in werden gezet met een geïmproviseerde ‘salontafel’: een kleine palet met blikken eronder. Achter ons waren ze op een houtvuurtje koffie aan het maken. Naast ons waren enkele mannen een tafel in elkaar aan het timmeren. Het was een bizar zicht om te zien: ze hadden nagenoeg niets en toch wisten ze creatief om te springen met alle materiaal dat ze konden vinden en toverden ze kleine hutjes tevoorschijn met meubeltjes en BBQ-vuurtjes met schoorsteentjes erboven. Ze sliepen op houten planken en palletten verhoogd met houten poten. Zeilen, tapijten en golfplaten als muren en daken.

We maakten kennis met de hele groep. Twee namen kon ik alvast goed onthouden: Mohammed en Hassan. De rest klonk zo klank-vreemd in mijn oren dat ik het zelfs niet kon herhalen toen ze ze uitspraken. We kregen koffie aangeboden en ik deelde de vruchtenkoekjes en chocolade met hen die ik mee had genomen in mijn rugzak. Ze waren schuchter om het aan te nemen, maar omdat ze zelf het argument “share” hadden gebruikt pakte ik ze terug op hun woorden en toen werden de koekjes en chocolade naar hartelust aangenomen en verdeeld. We leerden het woord “koba” (eerder uitgesproken als “kobbah”) kennen: alles wat ze in de kampen kregen was “koba”, een geschenk uit de hemel, zonder ervoor te hebben betaald of ervoor te hebben gewerkt, dat gewoon “op je dak kwam gevallen”. Alles was “koba” en “koba” werd uiteindelijk ook het woord waarmee we werden aangesproken toen ze ons op andere plaatsen in het kamp terug herkenden. Sommigen onder hen spraken immers geen Engels, noch Frans, dus moesten we ons behelpen met gebarentaal, hier en daar iemand die wat woorden kon vertalen en “koba”-groeten 😁

We beloofden terug te komen en vroegen hen wat ze nodig hadden: meel, koffie, suiker, … en vooral hoofdkussens, dekens, warme kledij en schoenen, want ze vreesden de winter. Het was er ’s nachts al heel koud geweest en de winter is nog niet eens hier, dus daar maakten ze zich grondig zorgen over. En terecht. Taha zat er al een jaar en had dus heel wat kunnen opbouwen en materiaal kunnen verzamelen, maar alle andere mannen zaten er nog niet zo lang en hadden de winter nog niet meegemaakt. We namen met veel moeite afscheid. Ze omhelsden ons dankbaar.

We liepen verder en over de heuvels kwamen opeens andere Soedanezen naar ons toe. Opnieuw werden we uitgenodigd om koffie te drinken. We sloegen de uitnodiging af maar gingen wel hun kamp bekijken. Ze leidden ons rond. Deze Soedanezen waren er nog niet zo lang en hun kamp zag er heel duidelijk veel armoediger uit. Sommige hutten hadden alleen een zeil als dak en geen muren. Het was er kil en tochtig. Sommigen sliepen op de grond of hadden geen vloerbedekking (meestal zijn het tapijten). Ook deze Soedanezen, waaronder een basketbalspeler van tegen de 2 meter, vreesden de winter. Ook deze mensen sloten we in ons hart en beloofden we meer hulp te brengen. Opeens hoorde ik “koba” achter me. Ik draaide me om en keek in de ogen van Hassan. Hij kon geen Engels of Frans, maar had me herkend en “koba” was onze gedeelde herkenning en groet. Ik moest even slikken want de tranen stonden me in de ogen.

Met veel moeite zijn we ook daar weg gegaan. Ze bedankten ons, schudden ons de hand, schouderklopje hier en daar tot zelfs een knuffel. Deze mannen zouden we niet vergeten. En nu hadden we gezien hoe het eraan toe ging en konden we beter nadenken over concrete hulp.

Toch nog even een toilet in. Nu zo’n houten barak bovenop een ‘strontcontainer’. Al rechtstaand alweer. Het is behelpen.

Op weg naar huis. We waren allemaal aangeslagen en toch aangenaam verrast. De warmte, de vriendelijkheid, het lachen, het groeten: dat zijn we als Vlamingen eigenlijk niet gewend. Laat staan dat we konden geloven dat ze het weinige dat ze hebben ook nog eens delen met ons. Ik was heel blij dat ik die koeken en chocolade bij had. Als het kon zou ik mijn hele rugzak nog hebben leeg gehaald, maar ik moest hard zijn: voor mezelf zorgen is minstens zo belangrijk.

Het begon ons pas echt te dagen wat we hadden meegemaakt toen we in de auto terug reden richting België. We deelden onze ideeën en herhaalden onze ervaringen. Hier zouden we zeker nog terug komen. Deze mannen hadden dringend hulp nodig. Er was nog zoveel te doen. Bovendien willen Kevin en ik sowieso onze Soedanese vrienden terugzien. We gaan bekijken hoe we persoonlijker hulp kunnen bieden: een of twee groepjes per keer. En natuurlijk voor licht en materiaal zorgen voor het schooltje. En mee onze schouders zetten onder het initiatief om meer palletten te vinden, want daar is enorm veel nood aan.

Geef een reactie