Modderkamp

Als je dacht dat het eerste deel van mijn verslag moeilijk was om te slikken, dan ga je zeker moeite hebben met dit verslag.

Het kostte me ettelijke uren om dit in woorden te omschrijven. Normaal ben ik een vloeiend schrijfster, maar deze keer raakte het me allemaal zo erg – ook al was het mijn derde bezoek aan de Pas-de-Calais vluchtelingenkampen.

Ik voel me zo enorm gefrustreerd vandaag. Omdat ik thuis zit. Vanaf het eerste moment dat ik wakker werd, deze ochtend, wilde ik terug gaan. De mensen van de vluchtelingenkampen in Calais en Duinkerke zijn voortdurend in mijn gedachten, elke minuut van de dag. Hoe moet ik hiermee omgaan? We leven in de 21ste eeuw, maar zo voelt het niet… althans, niet meer 🙁

Dus… maak kennis met het vluchtelingenkamp van Duinkerke. Een grote modderpoel. Het begon als een stralende dag met heel wat zonneschijn. Britse vrijwilligers die overal hulpgoederen aan het uitdelen waren. Heel wat activiteit in het kamp. En dan waren we voor enkele uren in de Jungle van Calais. En wanneer we terugkeerden en ons nog op de snelweg richting Duinkerke bevonden, zagen we de regen.

Zo ver als we konden zien, in de verte, was het regen aan het gieten. De moed zakte ons in de schoenen. Dit zou hard worden… en we hadden al zoveel te verwerken na ons bezoek aan Calais.

Terug aan de parking van de Decathlon vulden we onze rugzakken en twee grote winkeltassen: meer dan 100 paar handschoenen en meer dan 100 mutsen, een heleboel sjaals, regencapes, sokken, ondergoed en meer. Nog steeds werden Britse bestelwagens uitgeladen, boordevol goederen en voedsel. Maar de regen was pure horror. Het was moeilijk om door de modder te bewegen. Meerdere keren verloor ik mijn evenwicht en ik had nochtans stevige wandelschoenen aan.

We deelden een aantal gehaakte, wollen mutsen uit die Cindy had gemaakt. Een van de vrouwen die we een muts aanboden, weigerde die aan te nemen. “Geef het aan de vrouwen die het nodig hebben,” zei ze en ze bedankte ons uitgebreid voor ons fijne werk. Dat was zo’n contrast met wat we die ochtend in Calais hadden ervaren. Wow!

We gingen het kamp binnen met onze winkeltassen en rugzakken en vroegen enkele Britse vrijwilligers waar we het best onze goederen konden uitdelen. Ze stuurden ons naar “de grote witte tent” in het midden van de modderpoel waar Aid Box Convoy een keuken aan het opzetten was. Daar namen ze onze tassen gaarne over om verder uit te delen. Even later zagen we overal vluchtelingen rondlopen met onze mutsen, handschoenen, regencapes en sokken.

Een aantal dingen hielden we zelf bij, echter, want het moest terecht komen bij specifieke vluchtelingen: baby’s, kinderen en vrouwen. Sommige van de gehaakte, wollen mutsen van Cindy hadden specifieke maten en we hadden ook een heleboel mutsen en sjaals gekregen om aan de kinderen te geven.
Dus gingen we op zoek. Britse vrijwilligers stuurden ons alvast in de juiste richting.

Naast “de grote witte tent” kwamen we vrijwilligers van Aid Box Convoy tegen, die samenwerkten met de Irish Builders om een grote hut te bouwen voor meer keukens. We aanschouwden hoe ze het raamwerk voor het dak aan het bouwen waren. Achter ons riep een man of we graag wat thee wilden. Toen we ons omdraaiden zagen we een kleine tent met een geïmproviseerd “terras”. Een jongeman zat rond een kookvuur met een theepot bovenop. “Natuurlijk,” zeiden we, “Bedankt voor de uitnodiging.” Hij gaf ons wat plastic bekers en verdeelde de lekker ruikende zwarte thee. Dan gaf hij ons een blik met suiker door, met daarin een lepel. De thee smaakte verrukkelijk.

Hij komt uit Irak, vertelde hij ons. We praatten een tijdlang met hem over de condities van het kamp en zijn hachelijke reis doorheen Europa vanaf zijn thuisland. Wat een hartelijk persoon was dit, zijn thee met ons delend, ons zijn verhaal toevertrouwend. Hij klonk ook heel intelligent. “Een heleboel mensen uit het kamp van Calais zijn naar Duinkerke afgezakt,” ging hij verder. We vertelden hem wat we die ochtend in Calais hadden ervaren. Blijkbaar verhuisden heel wat Calais-vluchtelingen omwille van de rellen met de oproerpolitie. Het is geen veilige plek meer. Alles is aan het veranderen. Wat deze man ons vertelde zette heel wat in perspectief.

Even later kwam ook een andere man naar de tent. Hij droeg een aantal regencapes, sokken, wollen mutsen en handschoenen met zich mee. “Hey, dat zijn die van ons,” riepen we enthousiast uit, “We gaven deze zonet af in de grote witte tent om uit te delen.” We gedroegen ons zoals kleine kinderen die blij waren dat ze iets goeds hadden gedaan. “Hartelijk bedankt, jullie zijn zo’n fijne mensen,” zei de Irakees en hij vertaalde wat we zonet hadden verteld voor zijn vriend, die niet had begrepen waarom we ons opeens zo uitbundig gedroegen.

Toen onze thee op was omhelsden we de man, bedankten beide Irakezen en gingen weer op pad, want we zagen zonet een klein meisje voorbij komen met haar vader. We vroegen de vader of we het kind iets mochten geven en Kevin vond een sjaal en een mooie, roze muts in onze rugzakken. Hij zette de muts op haar kleine hoofdje en drapeerde de sjaal rond haar nek. En daar ging ze. De vader was intussen niet meer te bekennen, maar enkele Britse vrijwilligers begeleidden ons naar hun tent, want de vader bleek meerdere kinderen te hebben.

Zelfde verhaal: opnieuw sjaals en mutsen uit onze rugzakken tevoorschijn toveren, aan de kinderen geven en spontaan een glimlach op hun gezichtjes zien verschijnen, vergezeld van een bedankje van de ouders. We zagen ook een vrouw in de tent en gaven haar een van Cindy’s gehaakte mutsen. Ze waren allemaal blij met onze cadeautjes.

Dan weer die modder in. Achter ons hoorden we de Irish Builders worstelen met het raamwerk voor de keuken. Dus gingen we helpen. Verzonken in 20 cm stinkende modder stonden Dominique en Kevin extra steun te geven aan het raamwerk, zodat het dakgebinte kon worden vastgemaakt. De sfeer was uitgelaten. Britse vrijwilligers maakten voortdurend grapjes over de erbarmelijke condities en dus waren we continue aan het lachen tijdens het werk. Maar de mannen werkten stevig door, want het dak moest er zo snel mogelijk op. Harde werkers, die Ieren, zeker als je weet in wat voor omstandigheden we ons bevonden en met behoorlijk gebrek aan middelen.

Nadat het gebinte was vastgemaakt gingen we verder, worstelend met de modder, voortdurend ons evenwicht verliezend, proberend om de andere kant van het kamp te bereiken.

Had ik je al verteld over de Vietnamezen die we hadden ontmoet? ’s Ochtends, toen we Duinkerke voor het eerst bezochten, hebben we snel het kamp verkend en de eerste mensen die we er ontmoetten waren bier aan het drinken en een feestje aan het houden rond een klein kampvuur. Althans, ze noemden het een “party”, lol.

Ik zag hun ogen en was heel erg benieuwd naar hun afkomst. Dus Kevin vroeg hen waar ze vandaan komen. Vietnam was het antwoord. Huh? Ze lachten zich te pletter toen ze onze verraste gezichten zagen. “Ho Chi Minh, no good,” zeiden ze. We lachten. “Obama, good,” lachten ze. Ze konden ons niet uitleggen waarom ze in het kamp woonden, want Engels spreken was duidelijk niet hun sterkste kant.

Onder de bomen, tussen de modderige tenten, ontmoetten we Ona van de burgerorganisatie Antwerpen voor Duinkerke. We wisten niet dat ze Belgische was, maar het duurde niet lang voor we door hadden dat ook zij Vlaams sprak. Ze was een toer van het kamp aan het doen met grote zakken vol melkpoeder en babymelk voor de gezinnen met kleine kinderen en baby’s. We liepen een stukje met haar mee, omdat ook wij op zoek waren naar gezinnen met kinderen, zodat we de gehaakte mutsen verder konden uitdelen.

Op een gegeven moment ontmoetten we een familie met twee kinderen. Een klein meisje stond in de regen en het was overduidelijk dat ze onze hulpgoederen goed kon gebruiken. We kleedden haar aan met een sjaal en oorverwarmers. Ze glimlachte en de mannen die naast de tent zaten zalm te koken, zeiden ons dat we foto’s moesten nemen om met de wereld te delen. We gaven haar ook een pluche hond die ik had meegebracht. Ze zag er zo gelukkig uit. Een ontzettend moeilijk moment voor ons, want we moesten vechten tegen de tranen.

Nadat we al onze goederen hadden uitgedeeld keerden we terug naar de auto. Maar halverwege richting uitgang botsten we op een vrouw en een kleine jongen die duidelijk moeite hadden met het dragen van dozen vol voedsel en waterflessen. Een van de sixpacks met water viel in de modder. Snel draaiden we ons om en hielpen we deze mensen met het dragen van de zware goederen. We namen hen alles uit handen en vroegen ons de weg te tonen naar hun tent. Met z’n allen strompelden we door de modder tot helemaal achteraan in het kamp.

De vrouw was zichtbaar geëmotioneerd en bedankte ons voortdurend voor onze hulp terwijl we voortstrompelden. We kwamen bij een kleine hut aan en ze opende de deur voor ons. Binnenin zagen we meerdere mensen en ook een klein kindje van pakweg 4 jaar. We overhandigden hen de goederen en de vrouw barstte zowat in tranen uit. Ze bedankte ons opnieuw en gaf me een uitvoerige knuffel. Ik verwachtte zo’n beleefde knuffel die ik wel vaker had gekregen in het kamp, maar dit keer voelde het heel anders aan: ze knuffelde me echt heel stevig en liet me een tijdlang niet los. Ik voelde een brok in mijn keel maar op een of andere manier slaagde ik er toch in om ook niet zelf in tranen uit te barsten. Dit was veruit het moeilijkste moment sinds ik besliste om als vrijwilliger te gaan werken.

Ik kreeg het beeld van deze vrouw dagenlang niet uit mijn gedachten. Ze stond daar, zo wanhopig en uitgeput, met alleen een dikke trui, doorweekt van de regen, me stevig omhelzend en met zichtbaar veel moeite om me te laten gaan. Het enige wat ik kon bedenken om te zeggen was: “We komen snel weer terug. Hou vol en wees veilig.”

Terug-wandelen was echt vreselijk moeilijk. Ik wilde blijven en meer doen. Maar dat ging niet. Het werd stilaan donker en we hadden onze vrienden, die op de hond pasten, beloofd op een bepaald uur terug te zijn. Als ik de kans en het geld had, dan had ik de hele Decathlon leeg gekocht. En zowaar, een kleine kans werd ons even later gegeven.

De zon was aan het ondergaan toen we opnieuw richting auto wandelden. Nog steeds waren een heleboel Britse bestelwagens goederen aan het uitdelen. Heel veel rijen met vluchtelingen stonden aan te schuiven. Een voorbijganger vroeg ons of we toevallig een lepel hadden, want hij had er een nodig. We moesten hem teleurstellen. Maar we vroegen hem of hij het zag zitten om mee te wandelen naar de parking zodat we wat lepels voor hen konden kopen in de Decathlon. “Ik betaal je ervoor,” bood hij aan, maar we verzekerden hem dat hij geen cent zou moeten uitgeven. Toch vroeg hij ons een paar keer of hij ervoor mocht betalen. We weigerden telkens.

Zijn naam was Keivan en hij had een Brits accent in zijn Engels. Hij vertelde ons dat hij verliefd was op de Engelse taal en heel veel oefende om de uitspraak juist te hebben. Alweer zo’n intelligente man. Dit keer hadden we een serieus gesprek over de oorlog in Irak en Syrië (hij was een Iraanse Koerd) en hij stelde ons filosofische en diepgaande vragen. Hij daagde ons uit om dieper na te denken over de situatie in het Midden-Oosten. We praatten zelfs over de aanslagen in Parijs en enkele complottheorieën waarover hij had gelezen en gehoord.

Aan de ingang van de Decathlon bleef hij plotseling staan. “Ik kan niet mee naar binnen,” zei hij, “Ik ben niet proper en ze zullen me hier niet willen.” We stelden hem gerust dat het geen probleem was – we zaten zelf helemaal onder de modder – en dat we een hartig woordje zouden spreken met de eerste persoon die onze aanwezigheid in de winkel in vraag zou durven stellen. Bovendien vertelden we hem dat we vaste klant waren bij Decathlon en de kledij die we op dat moment droegen waren allemaal van Quechua, het huismerk van de winkel. Uiteindelijk voelde hij zich voldoende gerustgesteld om ons te vergezellen.

We gingen direct naar de afdeling kampeerspullen en kochten hem 4 sporks. Toen zag hij de “campingaz” kookvuurtjes. “Ik wil er zo een, maar ik wil er zelf voor betalen,” zei ie terwijl hij zo’n vuurtje aanwees. Hij drong stevig aan op zelf betalen en legde uit dat hij zich zou schamen als man indien wij het voor hem zouden betalen. Maar wij argumenteerden dat wij per se wilden betalen, omdat we speciaal uit België kwamen om te helpen en dat hij degene was die in de modder leefde en wij dus diegenen waren die ons schaamden voor de situatie waarin hij terecht was gekomen. Uiteindelijk gaf hij toe (we weten trouwens ook dat hij het geld hard nodig heeft om de smokkelaars af te betalen en zichzelf van voldoende voedsel te voorzien) . Dominique stelde voor dat hij het zou betalen, ook al hadden we nog budget over van donaties. Twee koppige mannen, dacht ik bij mezelf. “Jullie zijn zo’n fijne mensen,” zei hij en we zagen dat hij geëmotioneerd was.

Terug aan de auto haalden we het kookvuur uit de verpakking en legden hem uit hoe hij het kon gebruiken. Kevin waarschuwde Keivan ook voor de gevaren, want als dergelijke “campingaz” kookvuren omvallen, dan transformeren ze al snel in een grote steekvlam. Naast een nylon tent koken zou dus wel eens desastreus kunnen aflopen. Kevin demonstreerde dit door het kookvuur lichtjes te kantelen en een grote vlam schoot uit de gasfles. Keivan was duidelijk geschrokken en beloofde ons om heel voorzichtig te zijn.

En toen was het tijd om afscheid te nemen. Dat was een heel emotioneel moment. Allevier probeerden we niet te huilen. Hij gaf me drie zoenen op de wang en omhelsde me zachtjes. Hij bleef ons maar bedanken en het was overduidelijk dat hij het moeilijk had om ons te laten gaan. Maar we moesten gaan. Het is inmiddels donker. En hij vertrok richting kamp met zijn winkeltas met daarin de sporks en het kookvuur, terwijl wij in de auto stapten en terug naar huis reden.

(Update: Dit was trouwens de laatste keer dat we hem zagen, want niet lang daarna slaagde hij in de oversteek naar Engeland. Nu wacht hij op de voltooiing van zijn asielprocedure in het verre Belfast. We hopen hem ooit te kunnen bezoeken. Intussen houden we contact via de sociale media.)

Die nacht sliep ik heel diep want ik was ontzettend moe. Maar de dag nadien zag ik voortdurend beelden in mijn hoofd van de mensen die ik had ontmoet. Ik kreeg hen niet uit mijn hoofd. Het duurde ook erg lang voor ik goed en wel besefte waar ik in was terechtgekomen. Het was zo anders dan de vorige bezoeken aan de Jungle van Calais. De wanhoop was zo hard te voelen. Je voelt de spanning in de lucht hangen. En er is zoveel te doen, maar steeds slaag je er niet in om genoeg te doen. Het is hard, kei-hard. Veel harder dan ik me vooreerst had voorgesteld, en onverwacht harder dan onze eerste bezoeken. Realiteit anno 2015: onvoorstelbaar!

Geef een reactie